Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayesvar Das | Krishna in Vraja en Mathurâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Dvârakâ


Srî Krishna Dvaipâyana Vyâsa

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van

Krishna in Dvârakâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






             


Hoofdstuk 26


Waarin de ellendige Duryodhana belachelijk wordt gemaakt
 


Parikshit zei:

Tekst 1
Ieder die Yudhishthir's triomf
Op 't offerfeest had bijgewoond
Was zielsverrukt, o heilige,
De koningen daar saamgestroomd …

Tekst 2
En hemeling en wijz' en god,
Op één persoon na - Duryodhan':
O alvervulde, zeg me toch,
Hoe was dat zo gekomen dan?

Shukadeva zei:

Tekst 3
Bij 't offer van uw grootvader,
Die grote ziel, verrichtte uit
Genegenheid voor hem elk van
De zijnen daar een bezigheid.

Tekst 4
Bhima zag op het koken toe,
Over het geld ging Duryodhan',
Sahadev' bracht de gasten eer
En Nakul' kwam met proviand.

Tekst 5
Arjun' zorgde voor d' ouderen,
Krishna wast' ieders voetenpaar,
Karna deelde geschenken rond,
En Draupadi droeg 't eten aan.

Tekst 6
Ook Sâtyaki en Vikarna,
Vidura alsook Hârdikya,
Bhuri alsook Santardana
En and're zoons van Bâhlika …

Tekst 7
Waren met taken van dien aard,
D' één zus en d' ander zo, belast,
Die z' ijverig verrichtten slechts
Voor het genoegen van de vorst.

Tekst 8
Nadat geleerden, priesters, oudsten en bloedverwanten
Met milde taal en rijk geschenk waren overladen
En Shishupâl' in Krishna's voeten was opgevaren
Ging Yudhisthira zich tenslott' in de Ganges baden.

Het feit dat Shishupâla's ziel niet zomaar ergens in Krishna's gedaante naar binnen flitste, maar binnenschoot in 's Heren lotusvoeten, die toevlucht van alle zuivere toegewijden, geeft aan dat ze niet met de Heer wilde versmelten - een absolute onmogelijkheid - maar Hem in alle bescheidenheid wilde dienen. In feite vloog de ziel naar Krishna's lotusvoeten om er als een stofje aan vast te mogen kleven - hartewens van iedere bhakta. De Heer voerde haar echter langs een even gelukzalige als mysterieuze route in Zijn lichaam naar haar svarupa: haar wezenlijke positie in Zijn bovenzinnelijk Spel. De snelheid waarmee dat gebeurde onttrekt zich aan elke poging tot meting ondernomen vanuit de stof. Gebeurtenissen die de eeuwigheid toebehoren zijn vanuit de tijd onpeilbaar.


Tekst 9
Bij 't feest'lijk rituele bad
Klonk overal de prachtmuziek
Van kinkhoorn, kleitrom, tamboerijn,
Pauk en bazuin en wat al niet.

Tekst 10
Courtisanes dansten verrukt,
En zangers jubelden in koor,
De klank van vinâ, fluit, cymbaal
Golfde tot in de hemel door.

Tekst 11
In optocht achter d' offeraar
Kwamen met kleurig vlagvertoon,
Een gouden keten om de hals,
De vorsten naar de Gangesstroom …

Tekst 12
De Yadu's, Kuru's en Srinjay's,
De bondgenoten van het land,
D' aarde schokkend onder 't gedreun
Van man, kar, paard en olifant.

Tekst 13
Door d' oudsten en de priesterstoet
Werden mantra's gereciteerd;
Hemelingen en voorouders
Strooiden zingend bloemblaadjes neer.

Tekst 14
Man en vrouw gingen er getooid
Met krans, gezalfd, in feestkledij,
Terwijl z' elkaar beklodderden
Met yoghurt en meer nattigheid.

Tekst 15
Met olie, reukwater en melk,
Geelwortelpoeder en saffraan
Wreef 't manvolk courtisanes in,
Door wie 't verrukt werd t'ruggedaan.

Tekst 16
Zoals godinnen in hun praalgondels nader zweefden
Verschenen ook des keizers vrouwen, beschermd door wachters:
Ze werden prompt door vriend en zwager ondergespoten
Terwijl hun bloeiende gezichtjes verheerlijkt lachten.

Tekst 17
Zij op hun beurt spoten hun zwagers en vrienden onder,
Hun nat gewaad scheen dóór op dijen en leest en borsten,
De bloemen vielen uit hun vlechten van 't jolig zwieren,
Dat slechts onreinen van gemoed naar genot liet dorsten.

Tekst 18
De keizer, hoog op zijn karos
Met goudgehalsterd paardenspan,
Straalde daar met zijn vrouwenrij
Als 't offer met zijn ritengang.

Tekst 19
Patnisamyâj' en âchaman'
Deden z' op priesteraanwijzing
Waarna de vorst met Draupadi
Voor 'n bad weer in de Ganges ging.

De patnisamyâja zijn offers aan de gemalinnen van grote goden en aan de gemalin van de god van het huisvuur; âchamana is een rituele loutering waarbij men onder het uitspreken van mantra's wat3erdruppels opslurpt.


Tekst 20
Het godenvolk roerde de trom
En 't aardse ras roffelde mee
En wijze, god, voorouder, mens
Bedolf hen onder 'n bloesemzee.

Tekst 21
Daarop baadde zich 't hele volk
Van elke stand en levensbaan
Omdat zo'n bad meteen verlost
Van d' ergste zonden ooit begaan.

Tekst 22
In nieuwe zijd' en welgetooid
Met juwelen gaf Yudhishthir'
Aan oudste, wijz' alsook brahmaan
Allerhande kledij en sier.

Tekst 23
De vorst, Nârâyan' toegewijd,
Schonk keer op keer volkomen eer
Aan bloedverwant en bondgenoot,
Aan man van 't volk en hoge heer.

Als zuivere toegewijde van de Alvervulde eerde Keizer Yudhisthira allen als dienaars van de Opperziel in de tempel van hun hart.


Tekst 24
De mannen straalden als de goden met bloemenkransen,
En mantels, tulbanden en zij, parels en juwelen,
Zo ook de vrouwen met hun oorhangers, gouden gordels
En hun gezichtjes wondermooi, waarom lokken speelden.

Tekst 25
Toen gingen 't edel priestervolk,
D' oudsten, de kenners van de Ved',
Mensen van elke rang en stand,
De vorsten saamgestroomd op 't feest …

Tekst 26
Wijzen, rishi's en voorouders,
De grote goden met hun tros,
Door Keizer Yudhishthir' geëerd
Met zijn verlof huns weegs, o vorst.

Tekst 27
Het loven van de zegepraal
Van 't offer van de dienaar Gods
Ging voort als van een sterveling
Het zwelgen uit de nectarpot.

Tekst 28
Daarna hield Keizer Yudhishthir'
Vriend, bloedverwant en Bhagavân
Uit liefde bij zich in de stad -
Hij kon het afscheid nog niet aan.

Tekst 29
De Heer zond Yadu's heldenschaar
Met Sâmb' en met Zijn and're zoons
Naar Dvâr'kâ  t'rug en bleef nog wat
Om Yudhishthir' 'n plezier te doen.

Tekst 30
Nu 's keizers wens door Krishna's hulp
Zo in vervulling was gegaan
Was Yudhishthir' voldaan als na
Een tocht over de vreugd' oceaan.

Tekst 31
Toen Duryodhan' de weelde zag
Van het paleis van Krishna's bhakt'
En aan diens roemrijk offer dacht
Werd hij door jaloezie gepakt.

Tekst 32
't Paleis was overvol van luister en schitterdingen
Als bij de heersers der demonen en hemelingen,
Waarmee hij Draupadi, aan wie hij intens gehecht was,
Tot zijn verdriet haar echtgenoten volop zag dienen.

Zie voor Draupadi's echtgenoten, vijf in getal, de aantekening bij vers 9.5.


Tekst 33
Er woonden daar toen meer dan duizend van Krishna's Vrouwen,
Soepel van leest, Hun parels rood van de borstenbalsem,
Bij enkelbelgerinkel rondgaand met volle heupen,
't Omlokte kopje eens zo mooi door het oorbel-dansen.

Tekst 34
In dat paleis, gebouwd door May',
Zetelde Yudhishthira hoog
Met broers en vrienden om zich heen
En Keshava, zijn eigen Oog …

Tekst 35
Als hemelkoning Indra zelf
In goddelijke praal en pracht
Op een verheven gouden troon,
Geloofd door minstreel en door bard.

Tekst 36
Met al zijn broers verscheen daar toen
De trotse Duryodhan', omkranst,
De wachters afbekkend, gehelmd,
Zijn zwaard geheven in zijn hand.

Tekst 37
Door Maya's tover gans verward
Trok hij zijn kleed op waar hij dacht
Dat water blonk … En waar hij dacht
"Hier sta 'k op grond" viel hij in 't nat.

Maya, leerling van de bouwmeester der goden, had in Yudhishthira's paleis diverse vormen van gezichtsbedrog gecreëerd: waar vaste grond was leek water te glinsteren; waar water was leek vaste grond te zijn.


Tekst 38
Bhima, zijn broers, de Vrouwendrom
Lachten het uit bij dat taaf'reel,
Zeer tegen Yudhishthira's zin,
Maar Krishna lachte met hen mee.

Tekst 39
Beschaamd en vol woed' en met diep gebogen hoofd
Vertrok hij in stilte naar d' olifantenstad.
"O wee!" riep goedhartig een deel van 's keizers raad
En Yudhishthir' voelde zich tamelijk verward.
Ook Krishna, die d' aarde verlossen wou, zweeg stil;
Zijn blik had Duryodhan' verbijsterd en benard.

De traditie verklaart dat Krishna de aanwezigen aanmoedigde Duryodhana uit te lachen, opdat de dwaas een goede reden zou hebben om de strijd met de zoons van Pându aan te binden; en opdat in deze strijd, de Slag van Kurukshetra, Yudhishthira en de zijnen, tot heil van de wereld, Duryodhana en zijn talloze ellendige trawanten van hun lichaam en vals ego zouden afhelpen.


Tekst 40
Zo heb ik u geantwoord, vorst,
Op wat u eerder aan me vroeg:
Hoe 't kwam dat Duryodhan' zich op
't Groot' offerfeest zo zwaar misdroeg.



(Bron: S.B. 10.75)

 



       

                              




Links | Downloads | Muziek | Afbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken