Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayesvar Das | Krishna in Vraja en Mathurâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Dvârakâ


Srî Krishna Dvaipâyana Vyâsa

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van

Krishna in Dvârakâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






             



Hoofdstuk 22


Waarin Krishna naar Indraprastha reist.
 


Shukadeva zei:

Tekst 1
Toen schrander' Uddhav' had gehoord
Wat Nârada hun had verklaard
Zei hij, wetend hoe Keshava
Over de zaak dacht met Zijn raad:

Uddhava zei:

Tekst 2
Zoals de rishi zegt, o Heer,
Verdient de koning bijstand met
Zijn offer, maar help dan meteen
De vorsten op hun smeekgebed.

Tekst 3
Wie íeder overwint slechts heeft
Op 't brengen van dit offer recht,
Dus als Jarâsandh' wordt gedood
Zijn beide kwesties mooi beslecht.

Tekst 4
We hebben er groot voordeel van
Als we dat doen, Govinda, Heer!
Als Ge de koningen verlost
Vergroot G' Uw roem daarmee nog meer.

Tekst 5
Tienduizend olifanten sterk
Is deze Koning Jarâsandh':
Behalve Bhima, even sterk,
Is er geen die 'm bevechten kan.

Tekst 6
Honderd akshauhini's heeft hij:
Dus geen veldslag, maar 'n tweegevecht …
Hij eert de priesters en hij heeft
Tot geen brahmaan ooit "Nee" gezegd.

Jarâsandha eerde de priesters niet uit godvruchtige behoefte, maar opdat ze in zijn naam offers brachten die hem van macht en rijkdom moesten verzekeren.


Tekst 7
Laat Bhim' als priester tot hem gaan
Met het verzoek om een duel:
Als Gij erbij aanwezig zijt
Is d' overwinning kinderspel.

Tekst 8
Brahmâ en Shiva zijn van U
Als de gedaanteloze Tijd
Bij schepping en ontbinding van
't Heelal Uw instrument, meer niet.

Tekst 9
Straks juichen alle koninginnen om 's vijands einde
En om Uw groots verlossingswerk, net als d' herderinnen;
Zoals de wijzen, U gewijd, Jânaki's verlossing
En zoals wij die van Uw ouders altijd bezingen.

Jânaki, de Dochter van Koning Janaka van Videha, is Koningin Sitâ, die geschaakt werd door de demon Râvana en die door Haar Gemaal, de Avatâra Sri Râma, werd bevrijd.


Tekst 10
Menig doel wordt zo tegelijk
Gediend door Jarâsandha's dood:
Verdienst' en zonde dragen vrucht -
En zo vindt Gij het offer goed.

Shukadeva zei:

Tekst 11
O koning, Uddhava's advies
Was zegenrijk en feilloos juist
En werd door Krishn' en Nârada
En d' oud're Yadu's toegejuicht.

Tekst 12
Daarop gaf Krishna, die de raad
Daartoe eerst om verlof verzocht,
Dâruk' en and're dienaars last
Zich klaar te maken voor de tocht.

Tekst 13
O koning, toen zond Keshava
Zijn zoons en Gemalinnen heen
Met hun bagage en steeg toen Zelf
Nijgend naar Bal' en Ugrasen'
Op de kar met Garuda-vlag,
Waarmee Dâruk' voor Hem verscheen.

Tekst 14
Met voetvolk, olifanten en ruiters, generaals
En wagens - 't leger was formidabel - trok Hij voort
Terwijl het uitspansel in de rondte door 't geraas
Van kinkhoorns, kleitrommels en trompetten werd doorboord.

Tekst 15
De Vrouwen, toegewijd aan Achyuta, volgden Hem
In gouden draagstoel of in karos, met kinderschaar,
Gezalfd, in 't allermooiste gewaad, met bloemenkrans,
Door zwaard en schild dragende soldaten goed bewaakt.

Tekst 16
Met draagstoel, olifant en kameel en paard en os,
Hun dekens, draagbare strooien hutjes en kledij
En wat dies meer zij 'rbovenop, reden dienares
En courtisane van Krishna mee - een hele rij.

Tekst 17
De grootse legermacht met zijn vaandels, parasols,
En helmen, wapenrustingen, wuifkwasten en sier
Was met zijn daverende geluiden in de zon
Een zee die wemelde van de golven vol vertier.

Tekst 18
De wijz', aanbeden door de Patroon van 't Yadu-huis,
Van zijn aanschouwing van Hrishikesha zielsverrukt,
Boog na 't vernemen van Zijn besluit beheerst van zin
Voor d' Alvervulde, waarna hij opsteeg in de lucht.

Tekst 19
Tot de koerier uit Magadha
Zei Krishna daarop zoetgevooisd:
"Geen angst meer om je vorsten, vriend,
Ik maak die Jarâsandha dood."

Tekst 20
Heen ging de bood' en deed verslag
Van wat Mukunda 'm had verteld:
De vorsten, steunend in 't gevang,
Dorstten naar d' aanblik van hun Held.

Tekst 21
Reizend door Ânart' en Sauvir',
Maru en Kurukshetra stak
De Heer bergpas en stroom over
En trok door stad en dorp en vlek.

Tekst 22
Drishâdvati en Sarâsvati
Doorwaadde Krishn' en daarvandaan
Ging Hij door Matsya en Panchâl'
En kwam in Indraprastha aan.

Tekst 23
Toen hij vernam dat Krishna 'r was,
Die 'n mens hoogst zelden maar kan zien,
Trad Yudhishthir' Hem tegemoet
Met vriend en priester om zich heen.

Tekst 24
Met lied en mantra en muziek
Schreed hij verheugd naar Hrishikesh:
Zo vieren, als de levenskracht
In 't lijf t'rugkeert, de zinnen feest.

Tekst 25
Toen hij zijn beste Krishna zag
Wiens aanblik hij lang had ontbeerd
Stroomde hij over van gevoel
En omarmde Hem keer op keer.

Tekst 26
't Omhelzen van 't Lichaam van Keshava, de Heer,
Sri's zalige Woning, liet alle leed vergaan:
In tranen en bevend van 't allerhoogst geluk
Vergat Yudhishthira 't verwarrende bestaan.

Tekst 27
Ook Bhima omarmde zijn Neef, met gulle lach,
En wist van genegenheid niet meer hoe hij 't had;
Arjun' en de tweeling omhelsden Krishna ook,
Hun ogen van glinst'rende vreugdetranen nat.

"De tweeling": de twee jongste broers van Arjuna, Nakula en Sahadeva.


Tekst 28
Opnieuw omarmd' Arjun' Hari,
De tweeling wierp zich voor Hem neer
En Krishna bracht al naar hun stand
D' ouderen en de priesters eer.

Tekst 29
Kuru's, Srinjaya's, Kekaya's,
Die Hem vereerden, eerd' ook Hij;
Bard, minstreel en kroniekzanger
Zongen, dansten en speelden blij …

Tekst 30
Op kleitrom, kinkhoorn en bazuin,
Op vinâ, pauk en tamboerijn;
En ook de priesters brachten lof
Aan Lotusoog, de Heer van 't Zijn.

Tekst 31
Temidden van Zijn vrienden ging
Toegejuicht door de hele stad
De Hoogst' Alomverheerlijkte
Binnen in 't prachtig' Indraprasth'.

Tekst 32
De stad was rijkelijk besprenkeld met mad' en water,
Versierd met vlaggen, waterkruiken en gouden bogen,
Terwijl gebaad, in 't nieuw gekleed en met bloemenkransen
Mannen en vrouwen op hun mooist zich er rondbewogen.

Tekst 33
Hoog brandden lampen rondom geurige hopen bloesems
En wierook slierd' uit vensterroosters en wimpels krulden
Om gouden koepels, die uit zilveren transen rezen
Op ieder huis dat d' ogen streelde van d' Alvervulde.

Tekst 34
Bij 't nieuws dat Hij wiens volle schoonheid elk oog wil drinken
Gekomen was, kozen de vrouwen gehaast de straten,
Hun haren zwierend en hun kleren niet toegebonden,
Het werk in huis en d' echtgenoot in zijn bed verlatend.

Tekst 35
't Was zo vol mannen, paarden, wagens en olifanten …
Hun dakterrassen stoven z' op om vandaar te kijken
Naar Krishn' en 't Vrouwenlegioen, Hem in 't hart omhelzend
En bloesems strooiend en Hem groetend met liefdeblijken.

Tekst 36
De vrouwen vroegen toen z' op straat Krishna's Gades zagen
Als sterren om de volle maan: "Waaraan is 't te danken
Dat Zij Hun ogen nu vergasten aan 't milde lachen
En 't vriend'lijk rondkijken van d' Eerste van alle mannen?"

Tekst 37
Met zegenrijke gaven werd
Hari door meen'ge kleine stoet
Van brave burgers van de stad
Vol eerbied en ontzag begroet.

Tekst 38
Toen Keshava 't paleis inging
Verwelkomden Hem dolverrukt
De dames van des konings hof,
Hun ogen bloeiend van geluk.

Tekst 39
Toen Kunti Krishna zag, haar Neef,
De Meester van de drieërlei sfeer,
Kwam z' overeind met Draupadi
En drukte 'M aan haar hart, de Heer.

Tekst 40
Toen Yudhishthir' der goden God
Buigend naar binnen had gevoerd
Wist hij van blijdschap niet hoe hij
Hari verder nog eren moest.

Tekst 41
De Welvervulde viel Zijn tant'
En d' oud're vrouwen daar ten voet
En werd toen Zelf door Draupadi
En zuster Subhadrâ begroet.

Tekst 42
Daarop bracht Draupadi - terwijl
Kunti 't haar wees - Zijn Vrouwen eer
Met bloemenkrans en prachtgewaad
En alle mogelijke sier:

Tekst 43
Rukmini, Bhadrâ, Kâlindi,
Satyabhâmâ en Lakshmanâ,
Mitravindâ, Jâmbavati,
De trouwe Satyâ - allemaal.

Tekst 44
De koning schonk Janârdana
Met leger, dienaars, vrouwenrij
'n Heerlijk verblijf en maakte Hem
Met nieuw genot gedurig blij.

Tekst 45
Met Arjun' offerde Hari
't Khandav'-woud aan de god van 't vuur
En redde May', die 'n wondermooi
Raadhuis bouwde voor Yudhishthir'.

Zie voor het verbranden van het woud en de redding van Maya de aantekening bij vers 9.25


Tekst 46
Voor het genoegen van de vorst
Verbleef Hij 'n maand of wat aldaar
En reed er rond voor Zijn plezier
Met Arjun' en Zijn heldenschaar.

Het feit dat Koning Yudhishthira ervan genoot de Alvervulde met Zijn duizenden Vrouwen en honderdduizenden dienstmaagden, dienaars, ruiters en infanteristen met al hun ossen, kamelen, paarden en olifanten enkele maanden lang vol toewijding te verzorgen geeft aan dat zijn liefde voor Krishna geen grenzen kende. Wie zich over Yudhishthira's rijkdom verbaast mag bedenken dat het juist de grenzeloosheid van 's konings liefde voor de Alvervulde was die hem - uit de onuitputtelijke volheid van Krishna's wederliefde - de rijkdom verschafte waarmee hij zijn Vriend en Heer zo volkomen dienen kon.



(Bron: S.B. 10.71)



 



       


                              




Links | Downloads | Muziek | Afbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken