Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayesvar Das | Krishna in Vraja en Mathurâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Dvârakâ


Srî Krishna Dvaipâyana Vyâsa

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van

Krishna in Dvârakâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






             


Hoofdstuk 17


Waarin de valse Krishna zijn loon ontvangt
 


Shukadeva zei:

Tekst 1
Hari kreeg op een dag bericht,
Terwijl Râm' nog in Vraj' verbleef,
Van Koning Paundrak' van Karush',
Die zei: "Slechts ík ben Vâsudev'!"

Tekst 2
Opgeblazen door dom gevlei -
"Gij daald' als Avatâr' hier neer,
O Vâsudeva, Heer van al!"-
Dacht Paundrak': "Ik ben d' Opperheer."

Tekst 3
Met Krishna's wegen onbekend
Stuurde hij als een jonge dwaas
Door 'n and're jongen opgestookt
Een boodschapper naar Dvârakâ.

Tekst 4
Daar in de raadszaal trof de man
De lotusblaadjesogig' Heer,
Govinda, wie hij overbracht
Wat Paundrak' had verordonneerd.

De boodschap luidde:

Tekst 5
Ik - ik alleen! - ben Vâsudev',
Uit meelij met de ganse aard'
Hier neergedaald … Leg af mijn Naam
Die Jij, o Sâtvat', vals'lijk draagt!

Tekst 6
Mijn attributen die J' hanteert,
Dwaas van een Krishna, weg ermee!
En zoek Je heil bij mij - zo niet,
Dan vechten we 't wel uit, wij twee.

Shukadeva zei:

Tekst 7
Op dit gesnoef van Paundraka,
Zo schamel van verstand, o vorst,
Lachte de koning - Ugrasen' -
Met heel de raadszaal om het hardst.

Tekst 8
Toen het geschater was bedaard
Zei Krishna: "Zeg aan Paundraka:
"K smijt je Mijn attributen toe
Opdat jij met de soort verga.

Tekst 9
' "Met gier en buizerd op je nek
Bijt je zo dadelijk in 't zand:
Wie zoekt bij jou dan nog zijn heil
Behalve 'n hongerige hond?' "

Tekst 10
De bode bracht de schimpscheuten
Volledig over aan zijn vorst.
Krishna steeg op Zijn strijdwagen,
Zegt men, en reed op Kâshi los.

Tekst 11
Toen Paundrak', die 'n groot krijger was,
Vernam van d' aanval van de Heer
Dook hij, twee akshauhini's sterk,
Uit Kâshi op Mukunda neer.

Tekst 12
Met nog meer akshauhini's, drie,
Reed Paundrak's vriend hem achterna,
De koning van de stad, o vorst …
En zo zag Krishna Paundraka …

Tekst 13
Met shârnga-boog en met srivats',
Met kinkhoorn, werpschijf, zwaard en knots,
Met een kaustubha op zijn borst
En bloemenkransen uit het bos.

Uit dit vers kan worden begrepen dat Koning Paundraka zich twee extra armen had aangemeten om op waardige wijze alle attributen vast te houden die Vâsudeva (Vishnu) in Zijn vier handen draagt.


Tekst 14
Garuda prijkt' op zijn banier,
Hij ging gekleed in gele zij
En torst' een rijke kroon op 't hoofd
Met slange-oorhangers erbij.

Tekst 15
Toen Krishna 'm zo zag zitten daar
Als een acteur op het toneel,
Als Vâsudeva opgetuigd,
Steeg er 'n gelach op uit Zijn keel.

Tekst 16
Met zwaard en pijl en boog en knots,
Van ijzerstekels welvoorzien,
Met piek en knuppel, speer en schicht
Stormde de vijand naar Hari.

Tekst 17
Als 't vuur dat aan 't wereldeind iedereen verteert
Verwoestte Hari met Zijn wapenarsenaal
Het leger van Paundrak' en Kâshi's sterke vorst
Van dikhuiden, paarden en voetvolk helemaal.

Tekst 18
Met kar, man, paard, olifant, ezel en kameel
Lag 't slagveld bomvol, door de werpschijf neergeveld,
Angstwekkend als 't spookoord waar Shankar' altijd danst,
Maar 'n vreugdevoll' aanblik voor elke ware held.

Slechts dienaars van de Heer kunnen ware helden zijn. Ze ervaren immense voldoening wanneer Mukunda de legioenen van het kwaad uitroeit, want verschijnt Hij daarvoor niet op aarde? Ze beseffen dat de zielen van de gesneuvelden een hogere levensstaat wacht.


Tekst 19
"Zo, beste Paundrak'," zei Hari,
"Jouw opdracht die je bode Mij
Over Mijn attributen gaf
Volg Ik nu op - daar komen zij!

Tekst 20
"Geef Me meteen Mijn Naam weerom,
Die je Me valselijk ontzegt!
Ik zoek Mijn heil alleen bij jou
Als jij Mij neerlegt in 't gevecht!"

Tekst 21
Met pijlen als Zijn taal zo scherp
Schoot Krishna 's konings kar kapot
Waarna Zijn schijf Paundrak' onthoofdd'
Als Indra's schicht die 'n bergtop knot.

Tekst 22
Een pijl schoot tevens Kâshi's vorst
Het hoofd van 't lijf, waarop Govind'
Het Kâshipur' in zeilen liet
Gelijk een lotus op de wind.

Tekst 23
Na 't doden van d' afgunsteling
En zijn trawant reed Krishna t'rug
Naar Dvârakâ, Zijn stad, terwijl
De siddha's zongen in de lucht.

Tekst 24
't Voortdurend denken aan Hari
Verloste Paundrak' van zijn karm' -
Ook 't Godsvertoon droeg daartoe bij -
En schonk hem Vâsudeva's Vorm.

Er zijn vijf vormen van verlossing: 1. opgaan in het geestelijk Licht (sâyujya); 2. binnengaan in Hari's sfeer (sâlokya); 3. dezelfde rijkdom kennen als Hari (sârishti); 4. van aangezicht tot aangezicht leven met Hari (sâmipya); 5. de uiterlijke gedaante van Hari bezitten (sârupya). Evenals de demonische Koning Kamsa, die door ononderbroken kwaadaardige meditatie op Vâsudeva een gedaante gelijk aan de Zijne ontving, in de geestelijke wereld, ontvangt nu Koning Paundraka deze Vorm. De heilige teksten beschrijven deze vorm van verlossing als de hoogste die een niet-bhakta ontvangen kan. Bhakta's hebben geen belangstelling voor welke vorm van verlossing ook. Zij willen slechts Krishna, Zijn dienaars en de dienaars van Zijn dienaars dienen, of dat hen nu verlossen zal of niet. Wanneer Krishna een bhakta opneemt in Zijn bovenzinnelijke wereld gebeurt dat in een van de volgende vijf gelukzalige relaties of gemoedsgesteldheden (rasa's): 1, die van vervulling van eerbied en ontzag (shânta); 2. die van dienstbaarheid (dâsya); 3. die van vriendschap (sâkhya); 4. die van ouderlijke genegenheid (vâtsalya);  en die van minnelijke liefde (mâdhurya).


Tekst 25
Toen 't hoofd compleet met oorbellen
Was neergevallen voor 't paleis
Vroeg men zich af: "Van wie is dát?
En waar komt het vandaan gesuisd?"

Tekst 26
Toen herkenden zijn gemalin,
Zoons, vrienden en de burgerij
Des konings hoofd … Iedereen riep:
"Ach heer, ach heer! O wee, o wee!"

Tekst 27
Sudakshina, zijn oudste zoon,
Voltrok het afscheidsritueel
En dacht: "Wraak voor mijn vader nu!
Niets laat ik van de dader heel!"

Tekst 28
Na die gelofte bad hij met
De bijstand van zijn huisbrahmaan
De grote Shankara om hulp,
De god volkomen toegedaan.

Tekst 29
Voldaan schonk Shankar' hem naar keus
Een gunst. "Hoe dood ik," zei de prins,
"Hem die mijn vader heeft gedood -
Die kennis is ál wat ik wens."

Shankara zei:

Tekst 30
Vereer met hulp van een brahmaan
Met toverspreuken 't zuidervuur,
Waarna 't als priesterdienaar jou
Zal bijstaan in 't gewenste uur

Het zuidervuur, een der drie offervuren, ook wel het vleesetende vuur genoemd, waarin men lijken verbrandt, is gewijd aan de demonen in het zuiden, het oord van dood en vernietiging.


Tekst 31
Geholpen door mijn geestenschaar
Maakt het, indien het wordt gericht
Tegen brahmanenvijanden,
't Bereiken van je doel zeer licht.

Er is geen groter Vriend van de ware brahmanen dan Krishna: het opgeroepen vuur kan dan ook slechts een averechts effect hebben.


Shukadeva zei:

Tekst 32
In een gedaant' ontstellend wreed
Verrees het vuur uit d' offerpot,
Hoofd-,  snor-  en baardhaar gloeiend heet,
Zijn vonkensproeiend' ogen rood.

Tekst 33
Zijn wenkbrauwen gemeen gefronst,
Zijn tanden akelig ontbloot,
En likkebaardend aan één stuk
Terwijl zijn drietand vlammen spoot …

Tekst 34
Stormde 't gedrocht op poten lang
Als palmstammen op Dvâr'kâ toe,
Omstuwd door Rudra's geestentroep -
Allesverzengend was zijn gloed.

Tekst 35
Bij d' aanblik van het magisch vuur
Dat op de stad kwam aangestampt
Raakten de mensen in paniek
Als dieren wanneer 't oerwoud brandt.

Tekst 36
Ze haastten zich naar d' Opperheer,
Die zat te dobb'len op dat uur:
"Red, red, o Heer van het heelal,
Uw Dvâr'kâ van 't verwoestend vuur!"

Tekst 37
Toen Hij hen hoorde jammeren
En d' oorzaak van hun beven zag
Schaterde Krishn' en zei: "Geen angst!
'K zal jullie redden door Mijn macht."

Tekst 38
Hari, die ieder ding doorschouwt,
Zag dat de brand een spooksel was
Van Shiv' en gaf daarop Zijn schijf
Bevel: "Verteer dat vuur tot as!"

Tekst 39
De werpschijf zo hel als miljoenen zonnen saam
En laaiend als 't vuur tijdens 's werelds ondergaan
Verlichtte heel d' aard' en de hemel en het zwerk
En bracht door zijn hitte het vuurgedrocht tot staan.

Tekst 40
Aldus gestuit door d' energie van Mukunda's wapen
Kon 't magisch vuur niet verder stormen, waarop 't zich keerde
Naar Vârân'si, waar het Sudakshina met de zijnen
En de brahmaan die 't opgewekt had tot as verteerde.

Varânasi of Kâshi is het huidige Benares.


Tekst 41
De werpschijf van Krishna ging 't spookvuur achterna
En legde Vârân'si met toren, huis, terras,
Poort, schatkamer, voorraadschuur, eethal, winkel, markt,
Paleis, tempel, dikhuid' - en paardenstal in as.

Tekst 42
Na het verzengen van de stad
Verscheen de werpschijf, Sudarshan',
Weer aan de zijde van de Heer,
Voor wie dit Spel nu was gedaan.

Tekst 43
De sterveling die kalm van geest
Dit wapenfeit van d' Opperheer
Vertellen hoort of doorvertelt
Die kent geen enk'le zonde meer.



(Bron: S.B. 10.66)

 



       

                              




Links | Downloads | Muziek | Afbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken