Shukadeva zei:
Tekst
1
Hari kreeg op een dag bericht,
Terwijl Râm' nog in Vraj' verbleef,
Van Koning Paundrak' van Karush',
Die zei: "Slechts ík ben
Vâsudev'!"
Tekst
2
Opgeblazen door dom gevlei -
"Gij daald' als Avatâr' hier neer,
O Vâsudeva, Heer van al!"-
Dacht Paundrak': "Ik ben d' Opperheer."
Tekst
3
Met Krishna's wegen onbekend
Stuurde hij als een jonge dwaas
Door 'n and're jongen opgestookt
Een boodschapper naar Dvârakâ.
Tekst
4
Daar in de raadszaal trof de man
De lotusblaadjesogig' Heer,
Govinda, wie hij overbracht
Wat Paundrak' had verordonneerd.
De boodschap luidde:
Tekst
5
Ik - ik alleen! - ben Vâsudev',
Uit meelij met de ganse aard'
Hier neergedaald
Leg af mijn Naam
Die Jij, o Sâtvat', vals'lijk draagt!
Tekst
6
Mijn attributen die J' hanteert,
Dwaas van een Krishna, weg ermee!
En zoek Je heil bij mij - zo niet,
Dan vechten we 't wel uit, wij twee.
Shukadeva zei:
Tekst
7
Op dit gesnoef van Paundraka,
Zo schamel van verstand, o vorst,
Lachte de koning - Ugrasen' -
Met heel de raadszaal om het hardst.
Tekst
8
Toen het geschater was bedaard
Zei Krishna: "Zeg aan Paundraka:
"K smijt je Mijn attributen toe
Opdat jij met de soort verga.
Tekst
9
' "Met gier en buizerd op je nek
Bijt je zo dadelijk in 't zand:
Wie zoekt bij jou dan nog zijn heil
Behalve 'n hongerige hond?' "
Tekst
10
De bode bracht de schimpscheuten
Volledig over aan zijn vorst.
Krishna steeg op Zijn strijdwagen,
Zegt men, en reed op Kâshi los.
Tekst
11
Toen Paundrak', die 'n groot krijger was,
Vernam van d' aanval van de Heer
Dook hij, twee akshauhini's sterk,
Uit Kâshi op Mukunda neer.
Tekst
12
Met nog meer akshauhini's, drie,
Reed Paundrak's vriend hem achterna,
De koning van de stad, o vorst
En zo zag Krishna Paundraka
Tekst
13
Met shârnga-boog en met srivats',
Met kinkhoorn, werpschijf, zwaard en knots,
Met een kaustubha op zijn borst
En bloemenkransen uit het bos.
Uit
dit vers kan worden begrepen dat Koning
Paundraka zich twee extra armen had
aangemeten om op waardige wijze alle
attributen vast te houden die Vâsudeva
(Vishnu) in Zijn vier handen draagt.
Tekst
14
Garuda prijkt' op zijn banier,
Hij ging gekleed in gele zij
En torst' een rijke kroon op 't hoofd
Met slange-oorhangers erbij.
Tekst
15
Toen Krishna 'm zo zag zitten daar
Als een acteur op het toneel,
Als Vâsudeva opgetuigd,
Steeg er 'n gelach op uit Zijn keel.
Tekst
16
Met zwaard en pijl en boog en knots,
Van ijzerstekels welvoorzien,
Met piek en knuppel, speer en schicht
Stormde de vijand naar Hari.
Tekst
17
Als 't vuur dat aan 't wereldeind iedereen
verteert
Verwoestte Hari met Zijn wapenarsenaal
Het leger van Paundrak' en Kâshi's sterke
vorst
Van dikhuiden, paarden en voetvolk helemaal.
Tekst
18
Met kar, man, paard, olifant, ezel en kameel
Lag 't slagveld bomvol, door de werpschijf
neergeveld,
Angstwekkend als 't spookoord waar Shankar'
altijd danst,
Maar 'n vreugdevoll' aanblik voor elke ware
held.
Slechts
dienaars van de Heer kunnen ware helden zijn.
Ze ervaren immense voldoening wanneer Mukunda
de legioenen van het kwaad uitroeit, want
verschijnt Hij daarvoor niet op aarde? Ze
beseffen dat de zielen van de gesneuvelden
een hogere levensstaat wacht.
Tekst
19
"Zo, beste Paundrak'," zei Hari,
"Jouw opdracht die je bode Mij
Over Mijn attributen gaf
Volg Ik nu op - daar komen zij!
Tekst
20
"Geef Me meteen Mijn Naam weerom,
Die je Me valselijk ontzegt!
Ik zoek Mijn heil alleen bij jou
Als jij Mij neerlegt in 't gevecht!"
Tekst
21
Met pijlen als Zijn taal zo scherp
Schoot Krishna 's konings kar kapot
Waarna Zijn schijf Paundrak' onthoofdd'
Als Indra's schicht die 'n bergtop knot.
Tekst
22
Een pijl schoot tevens Kâshi's vorst
Het hoofd van 't lijf, waarop Govind'
Het Kâshipur' in zeilen liet
Gelijk een lotus op de wind.
Tekst
23
Na 't doden van d' afgunsteling
En zijn trawant reed Krishna t'rug
Naar Dvârakâ, Zijn stad, terwijl
De siddha's zongen in de lucht.
Tekst
24
't Voortdurend denken aan Hari
Verloste Paundrak' van zijn karm' -
Ook 't Godsvertoon droeg daartoe bij -
En schonk hem Vâsudeva's Vorm.
Er
zijn vijf vormen van verlossing: 1. opgaan in
het geestelijk Licht (sâyujya); 2.
binnengaan in Hari's sfeer (sâlokya);
3. dezelfde rijkdom kennen als Hari
(sârishti); 4. van aangezicht tot
aangezicht leven met Hari (sâmipya); 5.
de uiterlijke gedaante van Hari bezitten
(sârupya). Evenals de demonische Koning
Kamsa, die door ononderbroken kwaadaardige
meditatie op Vâsudeva een gedaante
gelijk aan de Zijne ontving, in de
geestelijke wereld, ontvangt nu Koning
Paundraka deze Vorm. De heilige teksten
beschrijven deze vorm van verlossing als de
hoogste die een niet-bhakta ontvangen kan.
Bhakta's hebben geen belangstelling voor
welke vorm van verlossing ook. Zij willen
slechts Krishna, Zijn dienaars en de dienaars
van Zijn dienaars dienen, of dat hen nu
verlossen zal of niet. Wanneer Krishna een
bhakta opneemt in Zijn bovenzinnelijke wereld
gebeurt dat in een van de volgende vijf
gelukzalige relaties of gemoedsgesteldheden
(rasa's): 1, die van vervulling van eerbied
en ontzag (shânta); 2. die van
dienstbaarheid (dâsya); 3. die van
vriendschap (sâkhya); 4. die van
ouderlijke genegenheid
(vâtsalya); en die van minnelijke
liefde (mâdhurya).
Tekst
25
Toen 't hoofd compleet met oorbellen
Was neergevallen voor 't paleis
Vroeg men zich af: "Van wie is dát?
En waar komt het vandaan gesuisd?"
Tekst
26
Toen herkenden zijn gemalin,
Zoons, vrienden en de burgerij
Des konings hoofd
Iedereen riep:
"Ach heer, ach heer! O wee, o wee!"
Tekst
27
Sudakshina, zijn oudste zoon,
Voltrok het afscheidsritueel
En dacht: "Wraak voor mijn vader nu!
Niets laat ik van de dader heel!"
Tekst
28
Na die gelofte bad hij met
De bijstand van zijn huisbrahmaan
De grote Shankara om hulp,
De god volkomen toegedaan.
Tekst
29
Voldaan schonk Shankar' hem naar keus
Een gunst. "Hoe dood ik," zei de prins,
"Hem die mijn vader heeft gedood -
Die kennis is ál wat ik wens."
Shankara zei:
Tekst
30
Vereer met hulp van een brahmaan
Met toverspreuken 't zuidervuur,
Waarna 't als priesterdienaar jou
Zal bijstaan in 't gewenste uur
Het
zuidervuur, een der drie offervuren, ook wel
het vleesetende vuur genoemd, waarin men
lijken verbrandt, is gewijd aan de demonen in
het zuiden, het oord van dood en
vernietiging.
Tekst
31
Geholpen door mijn geestenschaar
Maakt het, indien het wordt gericht
Tegen brahmanenvijanden,
't Bereiken van je doel zeer licht.
Er
is geen groter Vriend van de ware brahmanen
dan Krishna: het opgeroepen vuur kan dan ook
slechts een averechts effect hebben.
Shukadeva zei:
Tekst
32
In een gedaant' ontstellend wreed
Verrees het vuur uit d' offerpot,
Hoofd-, snor- en baardhaar gloeiend
heet,
Zijn vonkensproeiend' ogen rood.
Tekst
33
Zijn wenkbrauwen gemeen gefronst,
Zijn tanden akelig ontbloot,
En likkebaardend aan één stuk
Terwijl zijn drietand vlammen spoot
Tekst
34
Stormde 't gedrocht op poten lang
Als palmstammen op Dvâr'kâ toe,
Omstuwd door Rudra's geestentroep -
Allesverzengend was zijn gloed.
Tekst
35
Bij d' aanblik van het magisch vuur
Dat op de stad kwam aangestampt
Raakten de mensen in paniek
Als dieren wanneer 't oerwoud brandt.
Tekst
36
Ze haastten zich naar d' Opperheer,
Die zat te dobb'len op dat uur:
"Red, red, o Heer van het heelal,
Uw Dvâr'kâ van 't verwoestend
vuur!"
Tekst
37
Toen Hij hen hoorde jammeren
En d' oorzaak van hun beven zag
Schaterde Krishn' en zei: "Geen angst!
'K zal jullie redden door Mijn macht."
Tekst
38
Hari, die ieder ding doorschouwt,
Zag dat de brand een spooksel was
Van Shiv' en gaf daarop Zijn schijf
Bevel: "Verteer dat vuur tot as!"
Tekst
39
De werpschijf zo hel als miljoenen zonnen
saam
En laaiend als 't vuur tijdens 's werelds
ondergaan
Verlichtte heel d' aard' en de hemel en het
zwerk
En bracht door zijn hitte het vuurgedrocht tot
staan.
Tekst
40
Aldus gestuit door d' energie van Mukunda's
wapen
Kon 't magisch vuur niet verder stormen, waarop
't zich keerde
Naar Vârân'si, waar het Sudakshina
met de zijnen
En de brahmaan die 't opgewekt had tot as
verteerde.
Varânasi
of Kâshi is het huidige Benares.
Tekst
41
De werpschijf van Krishna ging 't spookvuur
achterna
En legde Vârân'si met toren, huis,
terras,
Poort, schatkamer, voorraadschuur, eethal,
winkel, markt,
Paleis, tempel, dikhuid' - en paardenstal in
as.
Tekst
42
Na het verzengen van de stad
Verscheen de werpschijf, Sudarshan',
Weer aan de zijde van de Heer,
Voor wie dit Spel nu was gedaan.
Tekst
43
De sterveling die kalm van geest
Dit wapenfeit van d' Opperheer
Vertellen hoort of doorvertelt
Die kent geen enk'le zonde meer.
(Bron: S.B.
10.66)