Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayesvar Das | Krishna in Vraja en Mathurâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Dvârakâ


Srî Krishna Dvaipâyana Vyâsa

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van

Krishna in Dvârakâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






             


Hoofdstuk 12


Waarin de nakomelingen van de Heer worden genoemd; en waarin Balarâma op Aniruddha's bruiloft Rukmi doodt
 
Shukadeva zei:

Tekst 1
Bij elke Vrouw die Hij bezat
Was d' Opperheer tien zonen rijk,
Geestelijk en lichamelijk
Allen aan Bhagavân gelijk.

Tekst 2
Elke Prinses, die Keshava
In Haar paleis steeds bij Zich had,
Dacht bij Zichzelf: "Ik ben Zijn Lief,"
Maar wist niet hoe 't in feite zat.
Geen van Krishna's 16.108 Gemalinnen wist dat Krishna Zich in 16.107 Expansies vermenigvuldigd had en dat elke Gemalin steeds het gezelschap van Haar eigen Krishna-expansie genoot. Hetzelfde deed zich voor toen Krishna de râsa danste met de Koeherderinnen van Vraja: elke herderin dacht dat Krishna alleen met háár danste.


Tekst 3
Volmaakt bekoord door Krishna's tedere lotusogen,
Zijn lieve glimlach, zoete woorden en lange armen
- 't Ontbrak Hem werkelijk aan niets - voelden Zij Zich
Geenszins in staat Govinda te betoveren met Hun charme.

Tekst 4
Wat Z' ook probeerden allemaal, meer dan zestienduizend,
De stille pijlen van Hun blikken, verliefd verlokkend,
Door wenkbrauwbogen afgevuurd, noch Hun and're tover
Wisten de zinnen van Hari noch Zijn geest te schokken.

Tekst 5
Terwijl Z' aldus waren gehuwd met de Heer van Lakshmi,
Wiens daden niemand, zelfs niet Brahmâ, ooit maar kan peilen,
Genoten Z', ach, steeds liefdedronkener van Zijn lachjes
En steeds opnieuw kregen Ze lust om met Hem te vrijen.

Tekst 6
Hoewel beschikkend over honderden dienaressen,
Snelden Ze toe om Zelf Zijn voeten verheugd te wassen,
Hem pân te geven, Hem te baden, Zijn haar te kammen,
Hem te bewieroken, bewaaieren en omkransen.

Tekst 7
Ik noem alleen van d' eerste acht
Van alle Vrouwen van de Heer
De namen van hun zoons, elk tien,
Pradyumna uiteraard het eerst.

Tekst 8
Chârudeshna en Sudeshna,
Chârudeha, blakend van moed,
Suchâru ook en Chârugupt'
En na hen nog Bhadrachâru …

Tekst 9
Châruchandra en Vichâru,
Met Pradyumna als nummer één,
Werden geboren uit Rukmini -
Minder dan Krishna was er geen.

Het woord châru in de meeste namen betekent heerlijk, mooi. Het woord bhânu in de meeste namen van Satyabhâmâ's zoons, genoemd in de volgende verzen, betekent schitterend, luisterrijk.


Tekst 10
Bhânu, Subhânu, Svarbhânu,
Prabhânu en ook Bhânumân,
Chandrabhânu, Brihadbhânu,
Atibhânu erachteraan …

Tekst 11
Pratibhânu en Sribhânu
Schonk Satyabhâmâ 't levenslicht …
Sâmba, Sumitra, Purujit,
Shatajit en Sahasrajit …

Tekst 12
Chitraketu en ook Vijay'
Dravid', Ketu en Vasumân -
Dat waren Jâmbavati's zoons:
Hari was hun zeer toegedaan.

Tekst 13
Nâgnajiti schonk Hem de zoons
Vira, Chandra, Vasu, Shanku,
Ashvasena, Vrisha, Âma,
Vegavân en ook Chitragu.

Tekst 14
Shruta, Vrish', Vira, Subâhu,
Bhadra, de grote held, Kavi,
Darsh', Somak', Shânti, Purnamâs' -
Schonk Kâlindi aan Sri Hari.

Tekst 15
Lakshmanâ schonk Hem Urdhvaga,
Praghosha, Gâtravân, Prabal',
Simha alsook Mahâshakti,
Oj', Aparâjita en Bal'.

Tekst 16
Dit waren Mitravindâ's zoons:
Anil', Gridhra, Harsh' en Vahni,
Vrika, Vardhana, Annadâ,
Mahâmsha, Pâvana, Kshudhi.

Tekst 17
En Bhadrâ schonk Hem Subhadra,
Brihatsen' en Sangrâmajit,
Shura, Âyu, Praharana,
En Satyak' alsook Arijit.

Tekst 18
Rohini schonk met and're zoons
Hem Tâmra, Diptimân en Tapt'…
Van Rukmavati kreeg Pradyumn'
Aniruddha, zo sterk als wat.

Rohini was de eerste van de 16.100 vrouwen na Krishna's acht eerste Gemalinnen.


Tekst 19
Rukmavati was Rukmi's kind,
Wonend in Bhojakata toen …
Dik zestienduizend was 't getal
Der moeders van Govinda's zoons:
Hún zoons en kleinzoons telden meer
Dan vele malen tien miljoen.

Er is in deze verzen geen sprake van dochters, maar Krishna had ze wel, zoals blijkt uit vers 24 van dit hoofdstuk en vers 31-32 van hoofdstuk 20, waarin verhaald wordt dat de Heer enkele van hen uithuwelijkt. In de Vedische cultuur vermijdt men het de namen van ongehuwde dochters nodeloos prijs te geven, teneinde hen zo tegen kwade invloeden te beschermen.


De koning zei:

Tekst 20
Hoe gaf Rukmi zijn dochter aan
De zoon van Bhagavân tot vrouw,
Die 'm in de strijd verslagen had
En die hij 't liefste doden zou:
Hoe kon het, wijze, dat hij 'n band
Met Hem, zijn Vijand, hebben wou?

Tekst 21
Een yogi zoals ú ziet ál
Wat was en is en komt geheel,
Ja zelfs 't onzienlijk' en hetgeen
Verweg is of wat wordt verheeld.

Shukadeva zei:


Tekst 22
Pradyumna was haar bruigomskeus,
De weerverschenen liefdesgod:
Hij nam haar op zijn wagen mee
Na 'n vechtpartij met prins en vorst.

Tekst 23
Hoewel Rukmi 'M als Vijand zag -
Zó was hij door Hari bestraft -
Stond hij uit liefde voor zijn Zus
Zijn dochter aan Pradyumna af.

Rukmi's Zuster is Rukmini.

Tekst 24
En Bali, Kritavarma's zoon,
O vorst, huwde Chârumati,
Die wondergrote ogen had,
Dochter van Krishn' en Rukmini.

Tekst 25
Uit liefde voor zijn Zuster weer -
Hoe zat die Rukmi aan haar vast! -
Schonk hij daarop aan Aniruddh',
Die kleinzoon van zijn Vijand was,
Zijn dochters dochter Rochanâ,
Al vond hij 't zelf wat ongepast.

Tekst 26
Voor 't bruiloftsfeest reisden, o vorst,
Rukmini, Râma, Keshava,
Sâmba, Pradyumn' en anderen
Naar Rukmi's stad Bhojakata.

Tekst 27
Na 't huw'lijk zei de koning van
Kalinga met zijn makkers saam
Tot Rukmi, hard en arrogant:
"Dobbel Hem weg, die Balarâm'!

Tekst 28
"Hoewel hij niets van 't spel begrijpt
Is Hij er vrees'lijk aan verslaafd."
Zo sprak de koning en meteen
Werd Bal' door Rukmi uitgedaagd.

Tekst 29
Bal' zette honderd goudstukken,
Toen duizend, toen tienduizend in,
Maar Rukmi won ze allemaal …
Kalinga liet zijn tanden zien
En schaterde … Sri Balarâm'
Zag dat met grote tegenzin.

Tekst 30
Het tienvoud zette Rukmi in,
Doch ditmaal won de Heer het spel,
Maar Rukmi deed of 't anders zat:
"Ik heb gewonnen!" zei hij fel.

Tekst 31
Als d' oceaan bij volle maan,
Zijn ogenrood plots vermiljoen,
Verhoogde Râm' Zijn inzet woest
Tot de som van honderd miljoen.

Het 'oogwit' van zowel Krishna als Balarâma is 'van nature' rozerood; hetzelfde geldt voor Hun handpalmen en voetzolen. Het mag geen verbazing wekken dat Heer Balarâma, die als Krishna's Eerste Expansie de ganse rijkdom zowel van de geestelijke als van de stoffelijke wereld openbaart, als uit het niets een bedrag van honderd miljoen goudstukken op tafel legt.


Tekst 32
Opnieuw won Balarâma 't spel
En wel op eerlijke manier,
Maar weer loog Rukmi: "Pot voor mij!
Scheidsrechters, kom eens kijken hier!"

Tekst 33
Daarop klonk uit het uitspansel
Een stem die zei: "Bal' heeft het spel
Gewonnen zoals 't hoort terwijl
Rukmi de boel bedriegen wil!"

Tekst 34
Door zijn trawanten opgehitst
Deed Rukmi of hij 'r niets van hoord'
En snijdend zei hij tot Sri Bal',
Als door de dood zelf aangespoord:

Tekst 35
"Ach jullie zwervers uit het bos
Weten niet wat dobbelen is,
Maar wij, Kinkel, met pijl en boog,
Wij, vorsten, weten het precies!"

Tekst 36
Aldus door Rukmi ruw bespot
En uitgelachen door de rest
Greep Ram' in razernij een stang
En doodde Rukmi op dat feest.

Tekst 37
Tien stappen deed Hij en Hij had
De koning van Kaling' al beet
Waarop Hij deze lachebek -
Zijn tanden uit zijn tronie reet.

Tekst 38
D' anderen kozen in paniek,
Door Baladeva's stang geraakt,
Badend in 't bloed het hazepad,
Armen, dijen en hoofd gekraakt.

Tekst 39
Van 't doden van Zijn zwager zei
Hari geen woord, óf goed, óf slecht,
Want Broer noch Vrouw gunde Hij leed:
Zo was Hij aan die Twee gehecht.

Eerder (vers 5.33) smeekte Rukmini de Heer Haar broer niet te doden. Balarâma viel Haar bij met de woorden (5.39):  "Familie doodt familie niet / Al heeft men het ernaar gemaakt …"


Tekst 40
Nadat Balarâm' en de Zijnen, die Hari
Als Toevlucht vereerden, Zijn kleinzoon en diens bruid
Tezaam in een mooie karos hadden gezet,
Reed ieder - naar Dvârakâ - Bhojakata uit.



(Bron: S.B. 10.61)

 



       

                              




Links | Downloads | Muziek | Afbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken